Publicaties en analyse

Rapport arbeidsmarktparticipatie van vrouwen 2022

HRW

De Hoge Raad van de Werkgelegenheid publiceert zijn bevindingen over de arbeidsparticipatie van vrouwen en formuleert een aantal aanbevelingen. Het rapport bekijkt zowel het internationale, nationale als regionale kader en gaat diep in op de verschillende factoren die aan de basis liggen van de genderverschillen op de arbeidsmarkt. De genderverschillen en de gevolgen ervan worden verklaard. Ook op de hefbomen die ter beschikking zijn om de genderverschillen terug te schroeven wordt nader ingegaan.

België streeft tegen 2030 een dubbele doelstelling na: de werkgelegenheidsgraad optrekken tot 80% voor de bevolking van 20 tot 64 jaar, en het verschil in werkgelegenheidsgraad tussen vrouwen en mannen met de helft terugdringen. In 2021 bedroeg de werkgelegenheidsgraad 71%. Het komt er dus op aan die met 9 procentpunt te verhogen, wat neerkomt op 566.000 extra banen tegen 2030. Om het verschil in werkgelegenheidsgraad tussen vrouwen en mannen tegen 2030 met de helft te verlagen in het kader van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, moet dat verschil tussen 2021 en 2030 van 8 tot 4 procentpunt worden teruggebracht. Om de werkgelegenheidsgraad van vrouwen in 2030 op de doelstelling van 78% te brengen, moeten ze 343.000 extra banen innemen.

Achter de resultaten voor België gaan sterke genderverschillen in de gewesten schuil. In Brussel is deze kloof het duidelijkst, vooral door de lage werkgelegenheidsgraad van vrouwen. Hoewel vrouwen een steeds belangrijker plaats innemen op de arbeidsmarkt, vinden we hen doorgaans in andere functies en bedrijfstakken of op een verschillend hiërarchisch niveau van de organisatie terug als de mannen. Vrouwen specialiseren zich in de diensten aan personen, de gezondheidszorg en het onderwijs, terwijl mannen vaker werken in de industrie, de bouwnijverheid, het vervoer of de informatica. Die resultaten weerspiegelen de voorheen gemaakte keuze van de studierichting.

Vrouwen werken bovendien minder bezoldigde uren dan mannen. Vaak vormt deeltijds werken een oplossing om werk en gezinsverantwoordelijkheden te combineren, met name wanneer er kinderen zijn, die nog vooral ten laste van vrouwen zijn. Deeltijdarbeid is trouwens niet altijd een ‘eigen keuze’. Ondanks hun wens om voltijds te werken, hebben sommige werknemers enkel een deeltijdse baan gevonden. Sommige banen worden trouwens vaak enkel op deeltijdse basis aangeboden. In Brussel is het wekelijkse aantal gewerkte uren door vrouwen hoger dan in de andere twee gewesten.

Voor de werkloosheid zijn de verschillen volledig weggewerkt. Het aantal vrouwen die werk zoeken, ligt nu lager dan het aantal mannen. Ondanks een sterke afname van hun inactiviteitsgraad tijdens de afgelopen decennia, is een derde van de vrouwen op arbeidsleeftijd inactief, tegen een vierde van de mannen.

Voor personen van buitenlandse origine komen de genderverschillen ruim boven het gemiddelde uit. Een groot deel van de vrouwen van niet-Europese afkomst zijn eenvoudigweg niet op de arbeidsmarkt aanwezig. Tegenwoordig zijn vrouwen vaker langgeschoold. Voor middengeschoolde en nog meer voor kortgeschoolde vrouwen zijn de genderverschillen in zowel werkgelegenheids- als participatiegraad veel groter.

In de genderverschillen blijkt het ouderschap een bepalend element te zijn. Vrouwen nemen vaker de vereisten aanpassingen om beroeps- en gezinsverantwoordelijkheden te combineren (loopbaanonderbreking, werktijdvermindering, functies met meer flexibiliteit en dichter bij de woonplaats). Dit leidt tot minder loopbaankansen en/of minder loon. Voor de éénoudergezinnen zijn deze problemen nog zwaarder en de bestaansonzekerheid nog groter. Normen en genderstereotypen vervullen een belangrijke rol in de beslissingen over het gezin, vaak ten koste van de loopbaan van de moeders.

Vrouwen bereiken in mindere mate de hoogste rangen van de hiërarchie (glazen plafond) en krijgen minder snel promotie (sticky floor). Minder vrouwen oefenen leidende functies uit, zoals topmanager of ondernemer. Er ontstaat ook een loonverschil tussen mannelijke en vrouwelijke loontrekkenden. Dit varieert sterk naargelang de kenmerken van de werknemers (b.v. leeftijd en opleidingsniveau) en van de ondernemingen waar ze werken (b.v. grootte of bedrijfstak).

De gevolgen van de diverse genderverschillen stapelen zich in de loop van de carrière op en komen tot uiting in een lager pensioeninkomen. Er ontstaan ook verschillen inzake welzijn, omdat mannen en vrouwen andere beroepsrisico’s lopen.

Als huidige hefbomen om de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen te verhogen behoren maatregelen voor het onderwijs, gezinsmaatregelen die erop zijn gericht de combinatie van gezinsleven en werk te vergemakkelijken, een kwaliteitsvol, toereikend en betaalbaar aanbod aan kinderopvangdiensten, …

Het opleggen van quota is een controversiële maatregel. Hoewel deze de ongelijkheden helpen verminderen, blijft hun invloed bescheiden. Gezinsmaatregelen stellen moeders in staat aan het werk te blijven maar hebben ook negatieve effecten op de loopbaan (minder loon, lager pensioen, …). Op basis van zijn analyse heeft de Raad maatregelen onderzocht die ingevoerd zouden kunnen worden om de arbeidsmarktparticipatie op te trekken en zo de genderverschillen te verkleinen.

De Raad wijst ook op de noodzakelijke ontwikkeling van de sociale en culturele normen en onderwijs en beroepsopleiding, het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, de specifieke behoeften voor bepaalde meer kwetsbare groepen, en loopbaanontwikkeling en lonen.

Het goede nieuws is dat de werkgelegenheidsgraad van vrouwen in het algemeen aanzienlijk gestegen is, waardoor het verschil ten opzichte van mannen verminderd is, maar er is zonder enige twijfel nog ruimte voor verbetering. De doelstellingen voor 2030 bieden een mobiliserend kader om een voluntaristisch beleid te ontwikkelen.

Voor details kan u het rapport consulteren op de website van de HRW.